Fragment uit hoofdstuk 8 (de droom van Muriël)
Inderdaad ze droomde: Erik verscheen aan haar. Hij zat naast een beekje midden in de sneeuw. Ze meende hem te zien door een vergrootglas, een verrekijker, en hij leek zo ver weg. Hij droeg een doorschijnende tuniek, wit als albast. Alles rondom hem was wit, sneeuwwit, een schitterend wit. Het water kabbelde zachtjes, helder en zuiver. Plotseling draaide hij zich om en zag haar. Hij kwam langzaam zwevend naderbij, alsof hij gewichtloos was. Zijn gelaat was bleek met een weemoedige uitdrukking. Hij leek veel jonger, en zij reeds volwassen. Toen hij bij haar kwam nam hij haar bij de hand en leidde haar naar de beek. Terwijl hij zijn gewaad een beetje optilde knielde hij neer, boog zich voorover en dronk een slok van het frisse water uit zijn gevouwen handen. Daarna nodigde hij haar uit, met een lichte knik van zijn hoofd, om hetzelfde te doen terwijl hij haar een aimabele glimlach schonk. Zij deed hem na en dacht erover hem veel vragen te stellen over zijn verdwijning. Alsof hij een voorgevoel had van haar voornemen plaatste Erik zijn wijsvinger tegen zijn lippen om haar te verplichten de absolute stilte, zonder enig geluid en zonder stemmen die hen omringde, te respecteren. Muriël gehoorzaamde en ging zitten, zich verbazend dat ze geen kou voelde door het contact met de sneeuw. Intussen had hij het uiterlijk van een klein kind aangenomen. Het viel haar op dat hij huilde. Arm kind! Ze vroeg hem niet naar het waarom. Ze nam hem eenvoudigweg in haar armen en drukte hem als een liefdevolle moeder tegen haar borst. Ze streelde hem zacht en begon hem te wiegen terwijl ze met ingehouden stem een slaapliedje inzette. En…. hoe meer ze hem streelde, des te lichter werd hij, steeds lichter. Plotseling hief hij zijn ogen op naar de hemel, stralend van geluk. Hij ademde kalm en verdween. Zij bleef achter op de oever van de beek, weemoedig maar rustig omdat ze de mogelijkheid had gehad om hem terzijde te staan bij zijn laatste ademtocht. Misschien had niemand met hem een slok zuiver water gedeeld tijdens zijn leven en op het moment van zijn overgang naar het andere leven. Misschien had niemand hem gestreeld en in zijn armen genomen zodat hij niet meer bang hoefde te zijn, bang om te leven, bang om te sterven. |